Steenkoolmijn van Eisden (Eisden)
Belgium /
Limburg /
Dilsen-Stokkem /
Eisden /
Zetellaan, 24-100
World
/ Belgium
/ Limburg
/ Dilsen-Stokkem
beschermd gebouw, kolenmijn, 20e eeuwse constructie
Op 2 augustus 1901 wordt te As onder leiding van de Leuvense hoogleraar en mijnbouwkundige André Dumont steenkool aangeboord. Deze ontdekking bevestigt het reeds sinds het begin van de vorige eeuw vermoede bestaan van een kolenbekken tussen de Engelse en Duitse bekkens. De productiestagnatie in de Waalse bekkens en het toenemende steenkoolverbruik maken het ontginnen van deze nieuwe lagen voor het eerst economisch interessant.
Bij het begin van de eeuw worden langsheen de Zuid-Willemsvaart en tussen de Zuid-Willemsvaart en de Maas een aantal proefboringen verricht. Vijf vennootschappen vragen daarop een concessie aan. Op 14.07.1902 vraagt de "S.A. des Charbonnages du Nord de la Belgique" een gebied aan van 1.570 hectare 70 are; op 10.10.1902 vraagt dezelfde vennootschap een tweede concessie aan voor een gebied van 1.614 hectare; op 02.06.1903 vraagt de "Société Civile de Recherches d'Oeteren" een concessie aan van 1.274 hectare. Al deze concessies zijn gelegen op de linkeroever van de Zuid-Willemsvaart. De "S.A. des Expliotants et Propriétaires réunis pour Exploration minières dans le Nord de la Belgique" van Luik vraagt op 20.08.1902 een concessie aan van 3.021 hectare 50 are, de "S.A. des Charbonnages de la Meuse" van Brussel vraagt op 03.12.1902 een gebied aan van 1.624 hectare 47 are en de "S.A. des Propriétaires unis pour la Recherche et l'Exploitation houillère en Belgique" vraagt een concessie aan van 2.128 hectare 94 are. Laatstgenoemde concessies bevinden zich in het gebied tussen de Zuid-Willemsvaart en de Maas. Het gebied ten westen van de Zuid-Willemsvaart wordt bij Koninklijk Besluit van 29.11.1906 onder de naam "concessie Sainte Barbe" geconcedeerd aan de "Société Anonyme des Charbonnages du Nord de la Belgique" en de "Société Civile d'Oeteren". Het gebied tussen Maas en Zuid-Willemsvaart wordt op dezelfde dag geconcedeerd aan de drie hogervermelde maatschappijen.
Op 23 maart 1907 komen de vijf beheerraden van deze maatschappijen bijeen om een gezamelijke uitbating van beide concessies te overwegen. Op 23 mei 1907 wordt een overeenkomst opgesteld voor de uitbating van de steenkoolmijn, die de naam "Limburg-Maas" zal dragen. De "Société Anonyme des Charbonnages Limbourg-Meuse" wordt op 22 juni 1907 definitief opgericht, met een beginkapitaal van 30 miljoen frank, die vertegenwoordigd wordt door 60.000 aandelen van 500 frank. Hierdoor wordt de S.A. Limbourg-Meuse eveneens concessiehoudster van twee aanpalende, doch afzonderlijke concessie, namelijk "Sainte-Barbe" en Guillaume Lambert", samen 4.910 hectare. Deze concessies worden in een latere periode nog uitgebreid met kleinere gebieden.
12.000 aandelen en 36.000 dividendaandelen gaan naar de hogergenoemde maatschappijen; de 48.000 overige aandelen worden onder meer onderschreven door de M.J. VOGT te Niederbruck, Mm. Solvay, de Société des Hauts-Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Moussou, Les Aciéries de Micheville, La Société des Forges et Aciéries du Nord et de l'Est, Pichou, ingenieur, Parijs en groep, L. Mercier en groep, M.R. Sepet-Solvay, La grande Machine à Feu de Dous, La Banque Auxiliaire, La Banque Internationale de Bruxelles en La Banque de Bruxelles. Het kapitaal wordt in 1919 verhoogd tot 50 miljoen, in 1923 tot 75 miljoen. Het aandeelhouderschap van de N.V. Limburg-Maas was verdeeld over Brufina en de groep Coppée, de grootste aandeelhouders, en de Franse groepen, die ook in de mijnen van Beringen en Houthalen aandelen hadden, namelijk Hauts-Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Moussou, Aciéries de Micheville, en Forge de la Marine et d'Hornecourt.
Na de stichting van de maatschappij worden zoveel mogelijk gronden opgekocht op de uitbouw van de bovengrondse installaties en de arbeidershuizen mogelijk te maken. Daarna wordt de zetelkeuze gemaakt aan de hand van een aantal boringen. De keuze valt op boring nummer 81.
id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/120397
Bij het begin van de eeuw worden langsheen de Zuid-Willemsvaart en tussen de Zuid-Willemsvaart en de Maas een aantal proefboringen verricht. Vijf vennootschappen vragen daarop een concessie aan. Op 14.07.1902 vraagt de "S.A. des Charbonnages du Nord de la Belgique" een gebied aan van 1.570 hectare 70 are; op 10.10.1902 vraagt dezelfde vennootschap een tweede concessie aan voor een gebied van 1.614 hectare; op 02.06.1903 vraagt de "Société Civile de Recherches d'Oeteren" een concessie aan van 1.274 hectare. Al deze concessies zijn gelegen op de linkeroever van de Zuid-Willemsvaart. De "S.A. des Expliotants et Propriétaires réunis pour Exploration minières dans le Nord de la Belgique" van Luik vraagt op 20.08.1902 een concessie aan van 3.021 hectare 50 are, de "S.A. des Charbonnages de la Meuse" van Brussel vraagt op 03.12.1902 een gebied aan van 1.624 hectare 47 are en de "S.A. des Propriétaires unis pour la Recherche et l'Exploitation houillère en Belgique" vraagt een concessie aan van 2.128 hectare 94 are. Laatstgenoemde concessies bevinden zich in het gebied tussen de Zuid-Willemsvaart en de Maas. Het gebied ten westen van de Zuid-Willemsvaart wordt bij Koninklijk Besluit van 29.11.1906 onder de naam "concessie Sainte Barbe" geconcedeerd aan de "Société Anonyme des Charbonnages du Nord de la Belgique" en de "Société Civile d'Oeteren". Het gebied tussen Maas en Zuid-Willemsvaart wordt op dezelfde dag geconcedeerd aan de drie hogervermelde maatschappijen.
Op 23 maart 1907 komen de vijf beheerraden van deze maatschappijen bijeen om een gezamelijke uitbating van beide concessies te overwegen. Op 23 mei 1907 wordt een overeenkomst opgesteld voor de uitbating van de steenkoolmijn, die de naam "Limburg-Maas" zal dragen. De "Société Anonyme des Charbonnages Limbourg-Meuse" wordt op 22 juni 1907 definitief opgericht, met een beginkapitaal van 30 miljoen frank, die vertegenwoordigd wordt door 60.000 aandelen van 500 frank. Hierdoor wordt de S.A. Limbourg-Meuse eveneens concessiehoudster van twee aanpalende, doch afzonderlijke concessie, namelijk "Sainte-Barbe" en Guillaume Lambert", samen 4.910 hectare. Deze concessies worden in een latere periode nog uitgebreid met kleinere gebieden.
12.000 aandelen en 36.000 dividendaandelen gaan naar de hogergenoemde maatschappijen; de 48.000 overige aandelen worden onder meer onderschreven door de M.J. VOGT te Niederbruck, Mm. Solvay, de Société des Hauts-Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Moussou, Les Aciéries de Micheville, La Société des Forges et Aciéries du Nord et de l'Est, Pichou, ingenieur, Parijs en groep, L. Mercier en groep, M.R. Sepet-Solvay, La grande Machine à Feu de Dous, La Banque Auxiliaire, La Banque Internationale de Bruxelles en La Banque de Bruxelles. Het kapitaal wordt in 1919 verhoogd tot 50 miljoen, in 1923 tot 75 miljoen. Het aandeelhouderschap van de N.V. Limburg-Maas was verdeeld over Brufina en de groep Coppée, de grootste aandeelhouders, en de Franse groepen, die ook in de mijnen van Beringen en Houthalen aandelen hadden, namelijk Hauts-Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Moussou, Aciéries de Micheville, en Forge de la Marine et d'Hornecourt.
Na de stichting van de maatschappij worden zoveel mogelijk gronden opgekocht op de uitbouw van de bovengrondse installaties en de arbeidershuizen mogelijk te maken. Daarna wordt de zetelkeuze gemaakt aan de hand van een aantal boringen. De keuze valt op boring nummer 81.
id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/120397
Nearby cities:
Coördinaten: 51°0'5"N 5°41'50"E
- Steenkolmijn van Waterschei 12 km
- Steenkoolmijn van Winterslag 16 km
- Nederlands Mijnmuseum 23 km
- Voormalige koolmijn van Houthalen 23 km
- Schacht Nulland 30 km
- Steenkoolmijn van Beringen 34 km
- Garzweiler 56 km
- Maasmechelen Village Outlet Shopping 0.8 km
- Sportpark Maasmechelen 1 km
- Voormalig parkdomein Villa Litzberg 3 km
- Leut 3 km
- Home Fabiola 3.2 km
- Dilsen-Stokkem 4.3 km
- Maasmechelen 4.6 km
- Strook Lieben 6.5 km
- Nationaal Park Hoge Kempen 7.3 km
- As (gemeente) 7.9 km